De Hoge Raad heeft een streep gehaald door de manier waarop Nederland in box 3 het vermogen belast. Onlangs maakte de staatssecretaris van Financiën bekend dat de invoering van een systeem dat alleen de werkelijke rendementen belast, nog even in de ijskast gaat. Wat is er aan de hand?
Het leek te mooi om waar te zijn. Na jaren van protesteren en procederen besloot de Hoge Raad eind 2021, in het inmiddels beroemde ‘kerstarrest’, dat de manier waarop met name spaarders in box 3 werden belast, in strijd is met de mensenrechten (artikel 1 van het eerste protocol bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). We zullen de lezer de juridische haarkloverij besparen, maar het arrest komt er, kort gezegd, op neer dat belasting op vermogen prima is, zolang het rendement op dat vermogen wordt belast en niet het vermogen zelf.
Toch is dat precies wat met name belastingbetalers met omvangrijke spaarvermogens de afgelopen jaren overkwam. Knarsetandend moesten ze zien hoe hun spaarvermogen met een rente van nulkommaniks jaar na jaar werd afgekalfd door de fictieve rendementsheffing in box 3. Ook de aanpassing van de vermogensrendementsheffing in 2017 bracht daarin nauwelijks verandering.
boxenstelsel
Het boxenstelsel werd ingevoerd in 2001, in een periode van relatieve hoogconjunctuur. De spaarrente stond op comfortabele hoogte, de huizenprijzen stegen gestaag, net als de aandelenkoersen en de salarissen. Ons in internationaal verband unieke maar ook met veel verbazing bekeken gecompartimenteerde belastingstelsel beoogde het inkomen in te delen in drie categorieën — de boxen — met elk eigen spelregels voor de belastingheffing. Box 1 betrof het inkomen uit wonen en werken, box 2 het inkomen uit aanmerkelijk belang en box 3 het inkomen uit vermogen. In box 3, zo was bepaald, zou het gemiddelde van de waarde van het vermogen op 1 januari en 31 december van elk jaar als uitgangspunt dienen voor de belasting (later gewijzigd in één meetmoment: 1 januari). Wat ook in de wet was vastgelegd was het gemiddelde rendement dat men op zijn vermogen kon maken — een keurige, op de gemiddelde rendementen van Nederlandse staatsobligaties gebaseerde 4 procent. Het te betalen belastingpercentage werd gesteld op 30 procent. Jarenlang moest iedereen boven een bepaalde drempel 1,2 procent over zijn box 3-vermogen aftikken.
De ratio erachter was nog wel te billijken. Voor zowel belastingplichtigen als de overheid geldt dat ze weten waar ze aan toe zijn en de berekening van de te betalen belasting is simpel. De voor de invoering verantwoordelijke minister, Gerrit Zalm, en zijn knecht, staatssecretaris Wouter Bos, brachten het dan ook als een geschenk aan het Nederlandse volk. ‘Elke sukkel haalt meer dan 4 procent rendement. Wie dat niet lukt, kan bij mij staatsobligaties krijgen met een procent of 6 rendement’, zei Zalm bij de invoering van het belastingplan in 2001. Hij had een punt. De tweede helft van het voorbije decennium kende een periode van grote bloei, zeker voor beleggers maar ook voor spaarders die bereid waren hun geld voor een tijdje vast te zetten in deposito’s of, heel voorzichtig, hun geld in Nederlandse staatsobligaties belegden. Niet voor niks werd box 3 gekscherend ‘pretbox’ genoemd, omdat de gerealiseerde rendementen voor veel mensen een stuk hoger lagen dan de fictieve 4 procent. Althans, in het begin.
kredietcrisis
Toen kwam 2007-2008 en ontvouwde zich een kredietcrisis die de economie wereldwijd diep raakte. Overheden en centrale banken zochten naar middelen om het mondiale financiële systeem, dat in al zijn voegen kraakte, te redden van de totale ineenstorting. Een van de manieren was de ‘quantitative easing’, een eufemisme voor ‘geld bijdrukken tot je erbij neervalt’. In de VS en de eurozone draaiden de geldpersen op volle toeren om geld beschikbaar te houden en tegen extreem lage rentes uit te zetten bij wie het maar wil. Intussen zweefde tussen 2001 en 2012 het jaarlijkse gemiddelde rendement op box 3-vermogen tussen de 3 procent negatief en de 1,6 procent positief. Bepaald niet in lijn met de ‘risicovrije’ 4 procent van die Zalm c.s. in de aanbieding hadden.
Zeker spaarders hadden het zwaar in box 3. Elk jaar betaalden ze netjes hun 1,2 procent belasting in box 3, terwijl de rente nul en op een gegeven moment zelfs negatief werd. Voor die groep werd de pretbox een zichzelf elk jaar herhalende nachtmerrie.
schijven
Eind 2016 werd het Belastingplan 2017 aangekondigd. Box 3 kreeg schijven die werden samengesteld uit delen van ‘rendementsklassen’ 1 (sparen) en 2 (beleggen). In de eerste schijf (van 0-50.000 euro) werd de belastingbetaler geacht 67 procent te sparen en 33 procent te beleggen. In de tweede schijf (van 50.000-950.000 euro) was dat 21 respectievelijk 79 procent en voor alles daarboven ging men er van uit dat alles belegd zou worden. Elk jaar werden de rendementen op grond van gegevens uit het verleden vastgesteld, waardoor het rendement minder fictief werd. Dat gold niet voor de verhouding tussen sparen en beleggen.
En toen kwam het kerstarrest van 2021 en moest het kabinet met de billen bloot. Althans, dat was de bedoeling. ‘Het kabinet moet bij de opties voor rechtsherstel een afweging maken tussen rechtdoen aan het arrest van de Hoge Raad, uitvoerbaarheid en budgettaire consequenties’, lezen we in een bericht uit april 2022 op www.rijksoverheid.nl. Met andere woorden: Hoge Raad, bedankt voor je werk, maar de systemen van de Belastingdienst hangen aan hun laatste draadjes en we gaan natuurlijk onze begroting niet omgooien omdat jullie de spaarders zielig vinden.
rechtsherstel
Toch is er wel wat beweging. Er komt een voorstel waarbij wordt aangesloten bij de werkelijke verdeling van spaargeld en beleggingen van een belastingplichtige. Dat is een groot verschil met de eerder beschreven situatie, waarbij je belasting betaalt alsof je vermogen voor een bepaald deel uit beleggingen bestaat, ook als dat niet het geval is en je alleen spaargeld hebt. Er komen twee varianten voor rechtsherstel: een ‘spaarvariant’ en een ‘forfaitaire variant’. De eerste belast mensen met spaargeld op basis van de actuele spaarrente (de laatste jaren 0 procent). Voor schulden wordt aangesloten bij de hypotheekrente en bij beleggingen (effecten, onroerend goed) wordt opnieuw uitgegaan van het meerjarige, gemiddelde rendement voor beleggingen. En opnieuw worden de beleggers niet gecompenseerd voor slechte resultaten in een specifiek jaar omdat de extra goede resultaten in een ander jaar niet extra worden belast. Een belastingplichtige met 200.000 euro vermogen in 2020, waarvan driekwart (150.000 euro) spaargeld is en de rest belegd, krijgt in deze variant 916 euro terug. Met dezelfde 200.000 euro vermogen waarvan maar een kwart spaargeld is, komt niets terug, maar er hoeft ook niet te worden bijbetaald (click hier voor de link met de infographic).
inflatie
Wat politici en anderen in de discussie over box 3 lijken te vergeten is dat negatieve rendementen in het vorige noch het huidige stelsel leiden tot negatieve belastingen (lees: een teruggave). Theoretisch is dat verdisconteerd in de berekende gemiddelde rendementen. Maar dat zijn rendementen uit het verleden en waarschuwt de AFM ons niet voortdurend dat die geen garanties bieden voor de toekomst? Bovendien, wil je ervoor zorgen dat de belastingheffing in box 3 volstrekt zuiver is, dan moet je niet de inflatie belasten, maar alleen wat boven de inflatie uitgaat. Stel dat de inflatie in een bepaald jaar 10 procent bedraagt — dat klinkt helaas niet zo idioot meer als een jaar of wat geleden — en je in datzelfde jaar 10 procent winst hebt gemaakt met je box 3-vermogen. Je hebt méér geld, maar je kunt er niet méér mee doen dan een jaar geleden. Moet je die winst nu belasten?
Die vraag stellen is haar beantwoorden. Niet voor niets houden financiële adviseurs voor het berekenen van financiële doelen van hun cliënten rekening met belastingen, kosten èn inflatie! Absolute getallen zijn daarbij irrelevant, wat belangrijk is, is de koopkracht van je vermogen.
Advocaat-Generaal Niessen, de adviseur van de Hoge Raad, zegt in zijn conclusie bij het kerstarrest dat in individuele gevallen rechtsherstel dient te worden geboden op het moment dat de heffing hoger is dan de netto-inkomsten uit en de waardevermeerdering van het vermogen. Het is jammer dat hij niet een paar woorden heeft gewijd aan de inflatiecomponent. Alleen reële winst moet worden belast. Punt.
de toekomst
Vorig jaar was het doel van het kabinet nog om vanaf 2025 een box 3-stelsel uit te rollen waarbij alléén het werkelijke rendement wordt belast. De vermogensaanwas wordt dan belast door jaarlijks belasting te heffen over de reguliere inkomsten (rente, dividend, huur/pacht minus de kosten) en de waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen (zoals koerswinst of koersverlies van aandelen en waardestijging of waardedaling van onroerend goed). Zo wordt de waardeontwikkeling van bijvoorbeeld een aandelenportefeuille van jaar tot jaar belast en niet pas in het jaar waarin een deel van de aandelen wordt verkocht. Dat zou de meest eerlijke manier zijn, maar dan loop je tijdelijk belastingen mis en dat kan natuurlijk niet…
Waar ze bij Financiën veel problemen mee hebben zijn deadlines; 2025 werd 2026 en inmiddels is bekend dat de invoeringsdatum van 1 januari 2026 ook niet wordt gehaald. Van Rij liet zich in maart 2023 in NRC ontvallen dat het ‘heel ingewikkeld [wordt] om 1 januari 2026 te halen’. Want als het wetsvoorstel er deze zomer ligt, zijn we er nog niet. Er moet een ‘internetconsultatie’ komen, het wetgevingstraject duurt anderhalf jaar, de wet moet vervolgens worden geïmplementeerd en laten we het vooral niet hebben over de computersystemen van de Belastingdienst. De invoering van het nieuwe stelsel kan dus — op z’n vroegst — pas per 2027. En daar moeten we het mee doen. Tot de volgende datum.
Biertje?
Wil je ons helpen? Stuur dan je vrienden een link naar de site of onze social-mediakanalen, of trakteer ons op een biertje. Of, waarom niet, doe het gewoon allebei!